Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AW1258

Datum uitspraak2006-04-06
Datum gepubliceerd2006-04-12
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200602419/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 30 maart 2006 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd voor de overtreding van een aantal voorschriften van de vergunning van "Prochemko International B.V." gelegen aan de Hyperonenweg 10 te Utecht. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 130.000.


Uitspraak

200602419/1. Datum uitspraak: 6 april 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker] in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Prochemko International B.V.", wonend te Utrecht, en het college van burgemeester en wethouders van Utrecht, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 30 maart 2006 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd voor de overtreding van een aantal voorschriften van de vergunning van "Prochemko International B.V." gelegen aan de Hyperonenweg 10 te Utecht. Het maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd is vastgesteld op € 130.000. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 31 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door, mr. S. Toes, advocaat te Utrecht, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. W.A. Bulthuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Niet in geschil is dat in strijd met de vergunningvoorschriften van het onderhavige bedrijf is gehandeld, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te treden. 2.2.    Verzoeker stelt dat de overtredingen waar de last onder dwangsom betrekking op heeft zijn geconstateerd bij controles op 29 en 30 maart 2006. Hij stelt verder dat noch "Prochemko International B.V." noch hijzelf in zijn hoedanigheid van curator ten tijde van deze controles huurder van de bedrijfsruimte was en dat hij niet als drijver van de inrichting kon worden aangemerkt, zodat hij ook geen toegang tot de bedrijfsruimte of de zich daarin bevindende goederen had.    De Voorzitter stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verzoeker de besloten vennootschap in september 2004 zonder het bedrijfspand heeft doorverkocht en het onderhavige pand in november 2004 aan de verhuurder tevens eigenaar heeft opgeleverd. Tevens is voldoende aannemelijk dat hij sindsdien geen toegang tot de bedrijfsruimte heeft en dat hij niet was belast met het beheer van de ruimte of de zich daarin bevindende goederen. Dientengevolge staat niet vast dat verzoeker ten tijde van het bestreden besluit kon worden aangemerkt als overtreder en drijver van de inrichting. In elk geval acht de Voorzitter onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker het rechtens of feitelijk in zijn macht heeft om de aan hem opgelegde last uit te voeren of na te komen. Het verzoek treft reeds hierom doel en het bestreden besluit komt voor schorsing in aanmerking. 2.3.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van 30 maart 2006, kenmerk 06.002334; II.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Utrecht aan verzoeker onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; III.    gelast dat de gemeente Utrecht aan verzoeker het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Boll    w.g. Klap Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 6 april 2006 315.